De Alba Amicorum van Froukéa Oomkens en Harmanna Doorenbos

De geslachten Doorenbos en Govers

 

 

1   -   Inleiding

2   -   Familieleven in Peins

3   -   Verloving en huwelijk

4   -   Overlijden van Bernard

5   -   Familieleven in Franeker

6   -   Overlijden van Froukéa

 

 

1   -   Inleiding

 

Van de families Doorenbos en Govers bewaren wij maar heel weinig materiaal. Enkele brieven, sommige nogal formeel, een krantenbericht, een rouwkaart, een preek, wat losse aantekeningen geven ons toch een indruk, vooral van het huiselijke leven zoals dat zich in de pastorie van Peins heeft afgespeeld.

In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk lezen wij over de verloving en het huwelijk van dochter Harmanna met Godfried Gregorius Govers. Het jonge paar gaat in Franeker wonen en krijgt één dochter, Cato. Zij wordt later de vrouw van Louis Furnée.

 

2   -   Familieleven in Peins

 

„Lieve Kee”, zo schrijft ds. Bernard Doorenbos op 7 mei 1849 vanuit Peins aan zijn echtgenote Froukéa, „ik wens U van harte geluk met het beleven van Uw zeven en dertigste verjaardag. God geve U nog vele gelukkige jaren en dat wel met Uw man en Uw lieve kindertjes. Ik durf U bijna niet gelukwensen omdat ik daarbij mijzelve gelukwens daar ons beider geluk zo innig met elkanderers  verbonden is (…) Wees dan lang mijn lief en gelukkig vrouwtje en geniet de liefde der Uwen die U zo waardig maakt.”

 

De brief is geschreven op zwartomrand papier en geadresseerd aan mejuffrouw F. Doorenbos geboren Oomkens, ten huize van wijlen de heer A. Oomkens, boekdrukker aan de Vischmarkt te Groningen. Waarschijnlijk was Froukéa daar om het huis van haar broer Agathaäs, enige weken eerder op 24 april 1849 overleden, op te ruimen. Zijn vrouw was al eerder overleden en het echtpaar had geen kinderen. „Moge dit jaar, het welk zoveel bitters had door het verlies van Uwen broeder voor ons verder gezegend voorbijgaan.”

 

Bernard is samen met vrouw en kinderen naar Groningen gereisd maar alleen teruggekeerd: „ik heb het hier, zoals gij denken kunt, stil (…) Het is thans koud, ik zit op mijn studeerkamer te schrijven, de kachels zijn vanmorgen weggehaald.”

 

In de brief brengt Bernard verslag uit van zijn bezigheden: op vrijdagavond heeft hij een zevental nieuwe leden aangenomen. „Zaterdagmorgen kreeg ik eerst visite van (…) de orgelmaker van Dam die onze piano stemde.” Op zondagmorgen preekte Bernard over 1 Petrus 2:7a, bevestigde de nieuwe leden en doopte een kind van T. Jansonius.

 

Het beroep naar Stadskanaal waarvan in de brief sprake is, is nooit uitgebracht of heeft Bernard nooit aangenomen. Volgens overlevering had hij een zachte stem en kon hij zich in grote kerken niet verstaanbaar maken. Dit zou hem in zijn carrière belemmerd hebben.

 

Ten slotte schrijft Bernard aan zijn vrouw de laatste nieuwtjes. Een dorpsgenoot vrijt met één van de dochters van de dominee uit een naburig dorp. „Het is toch gemakkelijk wanneer men zo van de een tot de ander kan gaan.” „Leeman is gisteren weer bij zijn vrouw die een jonge dochter gekregen heeft, teruggekomen”.

 

Het volgende jaar, 1850, is Froukéa met de kleine Jan (geboren 18 september 1849) weer in Groningen. Haar man was daar al. Aan haar achtergebleven kinderen, „de lieve Agatha en Harmanna” (resp. 8 en 6 jaar oud) schrijft ze dat ze goed is aangekomen: „Jan heeft de hele weg niet geschreid, hij was zeer zoet (…) De stad is geheel met groen versierd en daar waren gisteravond lichten in, o! wat stond dat mooi, als ik te huis kom zal ik U er meer van vertellen.” De studenten hadden een maskerade: „Neef Albert Hingst zat op het paard en had een geel broek en buis aan, met wijde mouwen, een ronde rode hoed op en een trompet in de hand daar hij tussenbeiden op blaasde, en blauwe schoenen aan, met grote strikken (…) Vanavond is er vuurwerk, ik zal misschien een klein vuurwerkje mede brengen, maar ik weet het nog niet vast, dan kunt gij dat eens zien (…) Ik hoop dat gij het goed met Tante hebt (…) Dag allerliefste meisjes, het compliment van Pa en een kusje van Jan, Uwe liefhebbende moeder”.

 

Froukéa logeerde bij haar broer Alle van der Veen Oomkens. Diens zoon, neefje Jan, 6 jaar oud, mist zijn nichtjes in Peins: „hij wilde U graag eens zien.”

 

Dezelfde neef Jan studeert 16 jaar later theologie in Groningen en schrijft op 31 januari 1866 een brief aan de „Geliefde Peinster familie”, om te bedanken voor „U aller vriendelijke ontvangst; het huiselijk vermaak te Uwent genoten, vergeet ik niet licht.” De terugreis was zonder ongevallen of avonturen verlopen, In Leeuwarden moest hij overstappen. „Naar Groningen was mijn gezelschap vrij goed. Vooral door een stuurman die uit een verschrikkelijk groot gat blazende (d.i. sterk overdrijvende) van zijn zeereizen vertelde (…) Slechts één dame zat met mij in de diligence.” Jan vond haar erg lelijk en vergeleek haar gezicht met dat van een student die hij eens gezien had toen deze te hete melk dronk. „Welgemoed kwam ik te huis, wel wachtte de familie mij niet bij de diligence op, om mij aan het hart te drukken, maar toch, de ontvangst was zeer goed, wat kan men meer wensen!

 

Steeds meen ik des middags (…) Harmanna’s stem te horen jubelen: Ha, ha, ha! Perinette la Brunette enz., maar jawel, apekool (…) Zeg s.v.p. Perinette dat ik haar in gedachten aan mijn hart druk.”

Aan zijn Perinette schrijft Jan nog een speciaal woordje. Hij belooft haar begin volgende maand zijn portret te sturen. „Ik gevoel mij gelukkig indien gij allen, zoals ik denk aan U, allen in de Peinster pastorie denken aan: Uwe U liefhebbende Jan Oomkens”. In een P.S.: „Indien gij mij nog eens te Peins kunt gebruiken zal het mij bijzonder aangenaam zijn.” Jan voelt zich prettiger in de Peinster lucht dan in de Groninger.

Zou Harmanna, alias Perinette, in Brussel zanglessen hebben gekregen? Samen met haar oudere zuster Agatha heeft zij, 12 jaar oud, in de jaren 1856 en 1858 twee maal een lange tijd in Brussel doorgebracht: „In het jaar 1856 zijn Agatha en ik den 4 juni naar Brussel gegaan. In het jaar 1857 zijn wij den 6 juni teruggekomen. In het jaar 1859 den 20 september zijn wij weder naar Brussel gegaan en den 12e mei zijn wij uit Brussel naar Arnhem gegaan, vanwaar wij na 3 weken met moe over Zutphen naar Peins teruggingen.” Aldus een aantekening van Harmanna op een voddig stukje papier.

 

Waarschijnlijk werden de twee meisjes naar Brussel gestuurd om daar hun opvoeding te voltooien. In ieder geval kregen ze er dansles: „Cours et Leçons de Danse et de Maintien donnés par le Professeur Henri Scheurleer, Rue de l’Evêque 25, Bruxelles”. Hierin is onder andere te vinden hoeveel de danslessen kostten, welke dansen werden aangeleerd en welke regels golden: „Art.12. Les Dames refusant un Cavalier ne pourront en accepter un autre pour la même danse.” Buitenop het boekje staat met inkt geschreven: Mlle Droogenbosch(!), dat een verschrijving van Doorenbos moet zijn.

 

Ook uit deze periode dateert een balkaartje „Cercle Lyrique des Familles, Samedi 15 Fevrier, 1859”. De quadrille werd gedanst met een onbekend persoon, voor de redowa (wals) werd bedankt; met Alfred werd verschillende malen gedanst en de Varsovienne is amoureus…

 

Dit verblijf in Brussel doet ons wel zeer modern aan. Het is merkwaardig - en jammer -, dat er uit deze periode helemaal geen andere documenten, bijvoorbeeld brieven bewaard zijn.

 

Zomer 1859 was Harmanna weer thuis in Peins. Uit die tijd dateert een blauw kaartje:

„Zo gij immer in dit leven

dit blaadje eens beziet,

denk dan aan haar die ’t heeft gegeven,

ook zij vergeet U niet.

 

Uw getrouwe vriendin

Harmanna Doorenbos.

Peins, 23 Juli 1858”

 

Het kaartje is versierd met een strikje van (Harmanna’s) gevlochten haar.

 

Al eerder hebben wij gezien dat er in de pastorie veel aan muziek werd gedaan. Harmanna noteert: „Den 12 augustus 1859 hebben wij de pianino ontvangen.”

 

Op 25 januari 1868 wordt Harmanna uitgenodigd om bij haar neef en nicht Pytbergen-ten Cate in Sneek te komen logeren „nu de directie van het concert besloten heeft U uit te nodigen om nu vrijdag aanstaand een obligaat op het concert te geven. Doet het toch vooral, ge zult er niet alleen ons, maar ook de gehele Sneeker muziekwereld plezier mee doen.”

 

3   -   Verloving en huwelijk

 

In het vroege voorjaar van 1869 verlooft Harmanna zich met Godfried Gregorius Govers. Deze Godfried was op 28 november 1838 in ’s Hertogenbosch geboren. Zijn moeder, Anna Catharina Daniëls was de tweede vrouw van Cornelis Govers. Godfried kwam uit een groot rooms-katholiek gezin. Volgens overlevering had hij in zijn jonge jaren als koorknaap in het koor van de St. Jan gezongen. Zijn ouders stierven allebei voorzien van de laatste sacramenten. De uitvaart van C. Govers vond plaats in de Cathedrale kerk van St. Jan op maandag 24 maart 1884.

 

Toen Godfried zich met Harmanna verloofde was hij al directeur van de Telegrafie in Franeker. Na een leertijd van zes jaar die hij o.a. in Amsterdam, Schiedam en Harlingen had doorgebracht, was hij op 24 december 1866 benoemd tot ambtenaar op het telegraafkantoor te Franeker en bij K.B. van 30 december 1867 bevorderd tot directeur van de Telegrafie. Zijn traktement bedroeg toen f 900,- per jaar.

 

Het engagement van de domineesdochter met de R.K. opgevoede Godfried was zeker niet vanzelfsprekend. In de nu volgende brief die wij vrijwel geheel opnemen, zinspeelt Godfried ook op de godsdienstkwestie.

 

„Franeker, 1 Maart, 1869

 

Lieve, beste Hermanna,

Gisteravond ben ik goed en wel in drie kwartier in mijn hotel aangekomen. Ik was wel voor de helft onder de sneeuw bedolven, maar kon toch altijd met één oog ziende, de weg naar het El Dorado, alias Franeker vinden. Hedenavond was het weer te twijfelachtig, anders zou ik gekomen hebben (!) om U de brief te overhandigen die ik zo even ontving en alzo het genot gehad hebben, de wolk te zien verdwijnen die onze horizon van liefde en geluk nog zou kunnen verduisteren (…) Ik heb hen (G ’s ouders) de hele toedracht der zaak beschreven en ge zult de bescheidenheid wel begrijpen die er in ligt dat zij in hun schrijven op de tedere kwestie van godsdienstige overtuiging niet in het minst zinspelen en dat geheel aan mij overlaten. Wat zijn enthousiasme aangaat, zo zult gij wel in aanmerking nemen dat hij Fransman is en altijd met en voor zijn familie levende ook met het huwelijksleven ingenomen moet zijn. Nu lieve, er zullen er nu nog wel meer komen en de hersenschimmige bezwaren van Uw vriendinnen zullen voor deze feiten wel moeten bezwijken, en wij zullen in vrede, vriendschap en liefde met onzer beide familiën kunnen voortleven. Vanavond vertelden ze op Euphonia waar ik even geweest ben, dat ons engagement morgen publiek werd (!). Wat een belangstelling toch, lieve, in iets wat hun onverschillig moet zijn. Het is bijna niet te geloven hoe de gemoederen van Franeker burgers en burgeressen door ons engagement in beroering zijn gebracht; het is zonderling, allen juichen ons voornemen toe en zijn er mede ingenomen. Ik neem dan ook de felicitaties maar aan en zeg hen dat hij beter weder door ons enige visites in Franeker zullen gemaakt worden(…)

Ik kom morgenavond bepaald, of ’t moest al bijzonder slecht weer zijn. We kunnen dan weer eens over toekomst en verleden redeneren en samen weer eens bepraten welke dag wij voor onze visites zullen nemen, want wij zullen aan de algemene drang moeten toegeven.

Den 21 Maart word ik bevestigd. Ik moet die dag verlof nemen om ’s middags in de kerk te kunnen komen en zou dan de overige tijd vrij hebben, wat dunkt U daarvan? Nu lieve, morgen geeft U wel mondeling antwoord, en U in vreugde en liefde omhelzende, blijf ik na hartelijke groeten aan uwe familie, Uwe U Toegenegen en liefhebbende

Godfried”

 

Enkele dagen later, op 5 maart 1869 schrijft Harmanna aan „Hooggeachte Mijnheer en Mevrouw: Uw zoon Godfried had de goedheid mij Ued. laatste brief aan hem te laten lezen en heb ik daaruit met groot genoegen vernomen dat U niets tegen onze verbintenis heeft en mij gaarne als Uw aanstaande schoondochter wilt aannemen.” Harmanna veronderstelt dat het door de grote afstand nog wel enige tijd zal duren voordat zij Godfrieds ouders zal kunnen ontmoeten. Zij hoopt dat, als het zover is, „U dan ook een beetje van mij zult kunnen houden”. Ze sluit een portret van zichzelf in en vraagt „het geluk te hebben de portretten van U beiden ook te ontvangen”.

 

„…Naar het portret te oordelen een beminnelijk en verstandig meisje” noemt Godfrieds moeder haar aanstaande schoondochter in een retourbrief van 28 maart 1869. Ze meent geen moeite te zullen hebben om van het origineel te houden. Helaas is het haar niet mogelijk om zoals gevraagd, portretten van zichzelf op te zenden, „wijl zij allen uitgegeven zijn”. De formele brief is ondertekend „Uwe weledelgeboren dienaresse C. Govers-Daniëls”.

 

Franeker Courant 11-12-1870

 

 

Uit de familieberichten in de Franeker Courant, Nieuws- en Advertentieblad voor de provincie Friesland d.d. 25 december 1870:

 

„Getrouwd: Godfried Gregorius Govers,

Directeur bij de Rijkstelegraaf te Franeker

en

Harmanna Joanna Allina Doorenbos.

Peins, 21 December 1870”

 

Het huwelijk is ingezegend door de vader van de bruid, ds. Bernard Doorenbos.

 

4   -   Overlijden van Bernard

 

Heel kort daarna, op 8 januari 1871, overlijdt hij, maar zestig jaar oud. Een ongedateerde Nieuwjaarspreek „Nog dit jaar mogen wij aanvangen”, zou zijn laatste preek kunnen zijn.

 

Godfrieds ouders hebben het huwelijk niet bijgewoond. „Gaarne zouden wij bij de voltrekking van het huwelijk tegenwoordig geweest zijn. Maar de verre afstand, onze hoge ouderdom (Godfrieds moeder was 63 jaar) en het slechte jaargetijde zijn drie grote hinderpalen die ons ten enenmale beletten aan dat verlangen te voldoen.” Godfrieds moeder hoopt dat haar „beminde zoon en hooggeachte aanstaande schoondochter” tijdens hun huwelijksreis haar man en haarzelf met een bezoek zullen vereren zodat zij ook met Harmanna kunnen kennismaken (’s Hertogenbosch, 16 december 1870).

 

Brief van Froukea Doorenbos-Oomkens gericht aan haar broer Jan Oomkens, academiedrukker (1810-8 mei 1872) en vermoedelijk diens derde vrouw Trijntje Fogteloo geboren 11 mei 1871 in Dokkum.

(bron: “Geslacht-tafels der familie Oomkens" in het stadsarchief van Groningen).

 

Peins, den 16 Januarij 1871

“Geliefde Broeder en Zuster,

Reeds enige dagen hadt ik het voornemen U te schrijven maar kon er bijna niet toe komen, dit is dan ook het eerste dat ik schrijf na de dood van mijn onvergetelijke man die voor mij en mijne kinderen alles was dat een man en vader kan zijn, altijd opgeruimd en steeds te vrede en vol zorg voor ons. Mijne hartelijke dank voor Uwe belangstelling daar ik van overtuigd was, vandaar dat ik om Uwe zwakke gezondheid U niet dadelijk zijnen dood durfde berigten, en daarom ook aan Alle verzoeking liet om de rouwbrieven te drukken, die dat dan ook (evenals gij de brieven van vreugde) naar wensch heeft gedaan(...)

Dat Doorenbos de gansche herfst hoestende en niet sterk was, was U bekend, hij was meest te huis maar preekte toch nog steeds totdat voor enige weken het lopen naar Zweins hem te zwaar werdt en 4 malen daar voor hem door vrienden de beurten zijn vervuld, de laatste Zondag in November bediende hij nog het Avondmaal te Peins, maar na afloop van de vierde tafel toen hij weder naar de preekstoel ging, was hij geheel op en kon hij moeyelijk het laatste gebed doen, en moest dadelijk naar bed. Van toen af konden wij merken dat hij zwakker werd en zag hij tegen preken op maar wilde toch volstrekt zelf preken en geen gebruik maken van de hem meer malen aangebodene hulp van collega’s.

In de dagen tegen Harmanna’s huwelijk was hij wel zwak maar amuseerde zich toch als er iemand kwam en heeft haar den 21sten December (1870) zelf ingezegend en den 25sten de eerste Kerstdag heeft hij met vuur en kracht gepreekt. Ik zou wel zeggen nooit beter en alles uit het hoofd zoo als zijn gewoonte sedert jaren was.

De laatste nacht van het oude tot het nieuwe jaar sliep hij slecht en was des nachts misselijk, ik zei ’s morgens laat ik even twee mensen uitzenden om de preek te zeggen. Neen zeide hij, de kerkeraad moet ook worden bevestigd, ik zal het kort maken. Maar het was verbazend koud en een en ander is het begin geweest van zijn lijden . Die week heeft hij een beroerte gehad die zich dingsdag eerst regt openbaarde maar die waarschijnlijk reeds is begonnen op de preekstoel. De oude en nieuwe kerkeraad dronk na de preek met de meesten bij ons koffij en sprak hij nog vrij wat met zijn naaste buren, lag ’s middags, maar kwam ook weder op.

Nadat hij dingsdagavond te bed was gegaan is hij niet weder op geweest. Hij scheen ontzettend last in het achterhoofd te hebben, op het laatst van zijn leven moesten wij daar steeds blazen met koud water houden.

Hij was dikwijls niet bij kennis, kon moeijelijk spreken, maar gaf dikwijl te kennen door liefdeblijken en vriendelijke blikken dat hij ons kende.”

 

Op zondag 8 januari 1871 overlijdt Bernardus Doorenbos , in het bijzijn van vrouw en kinderen terwijl ook zijn beide broeders, Willem en Johannes, die ondanks de grote koude uit resp. Amsterdam en Oudelande zijn overgekomen.

“De Heer van Beijma en enige ringbroeders en kerkeraad, kerkvoogden en beide onderwijzers brachten mijn dierbare doode met de broeders, schoonbroeder, zoon en schoonzoon naar zijn laatste rustplaats. Heringa heeft de gepass. Zondag de lijkpreek gehouden met de woorden God is liefde, ik ben er niet geweest, mijne 4 kinderen wel. Dezelfde woorden waarmee Bernard zijn intrede voor 32 jaren hadt gedaan. Dr. Escher sprak bij de begrafenis.”

 

Ondertekend: Uw bedroefde zuster Kee.

 

 

Leeuwarder Courant 13-01 1871

 

5   -   Familieleven in Franeker

 

Het jonge paar gaat in Franeker bij het Telegraafkantoor wonen. In het tijdschrift van de P.T.T. 1929/30, dus 60 jaar later, worden woonhuis en standplaats aldus beschreven: „P.T.T. kantoor. Kantoorklasse 2.a. Gemeenteklasse 2. Gelegen aan de Voorstraat, aangename stand, Oud patriciërshuis met gevel d.d. 1652, wachtkamer en telefoon in het oude Waag-gebouw”. Dan volgt een beschrijving van kantoor en woonhuis. Doordat de vertrekken bijna allemaal achter elkaar liggen - de afstand van bovenvoorkamer tot keuken is 35 meter- en er nog al wat lekkages zijn die moeilijk verholpen kunnen worden, wordt  de woning geclassificeerd als ongerieflijk. In de tuin staan twee lindebomen, een klein perenboompje en een paar bessenstruiken, „Ligging ver uit het centrum. Leeuwarden gemakkelijk te bereiken (…) Mooie vergezichten, weinig verkeer, gezondheidstoestand goed, er komt echter malaria voor. Conversatie zeer goed te krijgen (…) Ter plaatse verschillende lagere scholen, en twee U.L.O. scholen (…) Standplaats is aangenaam; de verre afstand van het centrum van het land, de hoge belasting en het ongerieflijk huis zijn echter bezwaren.”

 

Thans (1988) is het huis museum en dus te bezoeken. Nog steeds staat in de voorgevel van het huis een in banden geschreven Latijnse tekst te lezen. Vertaald luidt zij: Zo geneest Christus de zieken, zo heeft de afstammeling van Isaï de hel als overwinnaar bedwongen. Gij die de muren van Jeruzalem bewaakt, bescherme dit dak, worde het niet door Uw bliksem getroffen, noch door de boze betreden. De vertaling van dr. Willem Doorenbos, in „Uitgaven voor Cato etc.” is enigszins afwijkend.

 

In de Franeker-Harlinger Courant van 9 april 1870 vinden wij een verslag van een lezing gehouden door de heer G.G. Govers op zaterdag 9 april voor de leden van de Vereeniging ter Bevordering van Nuttige Kennis, en wel in de zaal van Daum. Het onderwerp is „Telegrafie”, en Godfried beschrijft in het bijzonder het „Huchetoestel”, een nieuwe vinding waarmee omtrent 60 telegrammen per uur worden overgebracht. Via dit toestel had Godfried, om het seinschrift te demonstreren, aan de leden van de vereniging een telegram gestuurd met onder meer de volgende wens: „Het gezelschap tot bevordering van nuttige kennis te Franeker moge zoveel kennis verspreiden dat Franeker ’s bloei daardoor vermeerdere en wel in die mate dat Franeker nog eens behoefte zal krijgen om ook dit vermeld gemeenschapsmiddel (d.i. het Huchetoestel) nodig te hebben.”

 

Inmiddels moeten na het huwelijk maatregelen genomen worden om de komst van de eerste baby voor te bereiden. Op 15 november 1871 schrijft oom Jan Oomkens aan zijn „Waarde neef en nicht”: „In gevolge verzoek van Uw moeder (Froukéa Doorenbos) ontvangt gij hierbij de doopjurk (?); ze is nog evenzo als ze van Oom van Rhijn (de echtgenoot van Froukéa’s zuster Harmanna) terugontvangen is en niet gewassen noch gebleekt daar dit beter ten Uwent kan geschieden. Ook hierbij enige andere kleinigheden waarvan gij misschien bij het arriveren van de nieuwe wereldburger enig gebruik kunt hebben. Moge U het geluk ten deel vallen een gezonde kraamvrouw en een gezond kind te bezitten.”

Anna Catharina (Cato) Govers werd op 10 december 1871 geboren. Zij bleef het enige kind van het echtpaar Govers-Doorenbos. Juist omdat ze enig kind was bleef veel uit haar kindertijd bewaard. Ter gelegenheid van de verjaardagen van haar ouders en de verjaring van hun huwelijk schreef ze hun kleine briefjes en versjes.

 

„Lieve Pa, ik wens U veel geluk met Uw verjaardag en ik hoop dat Pa nog lang mag leven. Ik hoop dat ik U altijd gehoorzaam zal zijn en U liefheb, en U mij ook. Uw liefhebbende dochtertje Cato”. (Franeker, 28 november 1880)

 

Twee jaar eerder had Cato een gelukwens gestuurd naar haar grootmoeder Froukéa. Zij schreef terug: „Lieve Cato, ik bedank u voor het lieve briefje op mijn 66ste verjaardag. Wat zijn de portretten van pa en ma mooi. Bernard (haar kleinzoon, zoon van ds. Jan Doorenbos te Blaauwkapel, geb. 21 april 1878), is een lief kind, hij schreit bijna nooit. Hij kan ook al lachen. Dag lieve Cato, Uwe grootma.”

 

Misschien wel om Cato het lezen gemakkelijker te maken is het briefje met grote letters overgeschreven.

 

6   -   Overlijden van Froukéa

 

Het overlijden van Froukéa Doorenbos-Oomkens beschreven door haar kleindochter Cato Govers.

 

Woensdag (25 maart 1980) ging ik naar huis.

Grootma was nog tamelijk goed. Donderdag zat ze nog op. Maar ’s avonds was het al hopeloos. Vrijdag was een vreselijke dag, met elk uur werd ze minder. Ik heb nog nooit zo’n lange dag gehad, de uren kropen voorbij. Oom (haar oudoom Jan, de zoon van Bernard en zelf ook dominee) kon niet eerder dan 11 uur ’s avonds er zijn. gelukkig zag die grootma nog bij kennis. Om 1 uur was mijn lieve Grootma overleden.

Toen volgden drukke dagen. (…) Dinsdag was de begrafenis in Peins, wij gingen mee. Ds. Van de Brink sprak bij het graf. De zon scheen net door de wolken heen op het graf en de vogeltjes zongen. Ik kan me niet begrijpen dat dit alles in de vakantie is gebeurd, het is net een droom. Als ik thuis kwam en Grootje zat er nog zou mij dat niets verwonderen.

 

 

Franeker Courant 03-04-1890

 

 

Ondertussen gaat Cato na de lagere school naar de U.L.O. van meester van Batenburg. Zij is een goede leerling en haar ouders willen haar verder laten leren. „Cato Govers, gedurende vier jaar leerling aan de school voor U.L.O. te Franeker, heeft zich voortdurend loffelijk onderscheiden door grote ijver, een helder oordeel, een flink geheugen en niet in het minst door een voorbeeldig gedrag. Haar ontwikkeling is dan ook van dien aard dat ze met vrucht de lessen in de 3de klasse ener H.B.S. (voor jongens) kan bijwonen…”

 

Een H.B.S. is er echter niet in Franeker. Cato gaat het huis uit om elders verder te leren. Daar begint voor ons een nieuw hoofdstuk.

 

 

Bron: "Van Rentenier tot Apotheker, 150 jaar familiegeschiedenis, hoofdstuk 3" door H.L.A. Kouwenhoven-Furnée 1988

 

Op alle foto's berust copyright, en ze mogen niet worden gekopieerd, gepubliceerd of verspreid zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Han Furnée.